Avondmaalsviering – “Doe dit tot Mijn gedachtenis”

Tekst: Bernhard
Foto’s: Marieke

“Doe dit om Mij te gedenken,” zei Jezus Christus tijdens de laatste maaltijd met zijn discipelen, waarbij Hij het brood brak en de drinkbeker liet rondgaan (Lucas 22:14-20). Het herdenken hiervan wordt ‘avondmaal’ genoemd, een Bijbelse instelling die wij in onze gemeente met respect en dankbaarheid in ere houden.

Als ik op zondag 21 april iets voor elven de zaal binnenkom, zijn er al zo’n 250 mensen aanwezig. “Vrienden” noemen we elkaar en dat is toepasselijk, want zo noemde Jezus ook zijn eigen discipelen als ze zouden doen wat Hij hun had geboden (Johannes 15:14). 

Voor in de zaal staat een tafel met daarop een brood en een zilveren wijnkan. Net als Jezus en zijn vrienden zullen wij vandaag het avondmaal vieren. Tijdens zo’n viering hebben de kinderen een eigen kindersamenkomst in een andere ruimte. 

De viering van het avondmaal is een plechtig moment en op de gezichten om mij heen lees ik ontzag, respect en een verwachting voor wat er komen gaat. 

Gemeenschapsmaaltijd met blijdschap en bezinning

Voorganger Bert heet de vrienden hartelijk welkom. Hij heeft ons gevraagd om ter voorbereiding op deze viering een hoofdstuk te lezen uit het boek van Kåre J. Smith,  “Herder en Profeet”. Daarin schrijft Smith erover dat het avondmaal een maaltijd van bezinning is; een moment waarop we reflecteren op ons leven en onszelf beproeven, hoe onze verhouding tot God is. 

De avondmaalsviering is ook een maaltijd waarmee we met dankbaarheid denken aan het werk van Jezus Christus, en we ons met elkaar verblijden als zijn discipelen, zoals ook geschreven staat in onze geloofsgrondslag

“Het breken van het brood is ook een gemeenschapsmaaltijd, een maaltijd waarop Jezus zich heel erg verheugde om die samen met zijn discipelen te houden. Het versterkt de gemeenschap met Jezus en de gemeenschap tussen de gelovigen onderling en wordt een extra herinnering aan ons discipelverbond.”

En dat ervaren we ook die ochtend als vele vrienden naar voren gaan om van het brood te eten en van de wijn te drinken. Jezus zelf stelde het avondmaal in en vraagt ons om dit te doen om Hem te gedenken: hoe Hij zich liet verbreken en zijn bloed gaf voor ons. 

Het brood verwijst ook naar de gemeente als naar het lichaam van Christus en door één brood te delen, getuigen wij ervan dat we leden zijn van hetzelfde lichaam. 

De wijn verwijst naar het bloed van Jezus, dat voor ons vergoten is en waarmee ook een nieuw verbond werd ingesteld. 

Lees meer over het avondmaal in onze geloofsgrondslag

Voorganger Bert spreekt de dankzegging uit, en breekt daarna het brood… en schenkt de wijn, naar het voorbeeld van Jezus. 
Deelname aan het avondmaal is een persoonlijke keuze, waarbij ieder zichzelf onderzoekt, zoals apostel Paulus schrijft in 1 Korinthe 11.

Dankbaarheid voor het werk van Jezus

Na afloop vroeg ik een aantal vrienden wat het avondmaal voor hen betekende:

Voorganger Bert, begin zestig: “Jezus zegt ‘Doe dit tot mijn gedachtenis’, en dan denk ik aan wat er in het lichaam van Jezus is gebeurd, toen Hij als mens op aarde was: Hij gaf altijd zijn eigen wil op, om Gods wil te doen, en dat kostte strijd. En Hij verlangde ernaar om broeders te hebben die Hem willen navolgen en gehoorzamen. Het is daarom zo versterkend om elkaar te zien deelnemen. We hebben hetzelfde doel, en dezelfde strijd om deel te hebben aan een hemelse roeping en dat is voor mij een enorme aansporing.”


Suzanne, een jonge vrouw in de dertig: “Tijdens het avondmaal bevestig ik het verbond met God dat ik door de doop heb afgesloten. Ik besef dat ik dagelijks mijn kruis op mag nemen, zoals Jezus deed: niet mijn wil doen, maar Gods wil. Jezus helpt mij daarbij, ook al ben ik zwak. Ik ben enorm dankbaar dat Jezus deze weg is voorgegaan en dankbaar voor alle hulp die ik krijgen van de mensen om me heen. Ik geloof dat het innerlijke leven van Jezus ook mijn leven zal worden, en dat God het werk dat Hij in mij is begonnen, zal voleindigen.”


Wout, een jonge man in de twintig: “Tijdens het avondmaal sta ik stil bij wat Jezus voor mij heeft gedaan. Daar dank ik Hem voor, en ik zie het als ‘mijn redelijke eredienst’ (Romeinen 12:1, red.) om zelf ook een levend offer te zijn, en mijzelf helemaal aan God over te geven zodat Hij me kan gebruiken.”